GIETEN EN BEWERKEN

Het ambachtelijk gieten:
Voordat het gieten kan beginnen dient tin te worden gelegeerd. Waarom en waarmee is te lezen in het hoofdstuk "Tin algemeen".

De giettemperatuur
Het tin dient eerst op de juiste temperatuur te worden gebracht.
Het zal duidelijk zijn dat de temperatuur voor het gieten hoger dient te zijn dan de smelttemperatuur van c.a. 231 graden Celsius. Welke temperatuur het beste is hangt deels af van het materiaal waar de gietmal van is gemaakt, de grootte van de gietmal en de mate van voorverwarming van de mal. Allemaal zaken die mede bepalen hoe snel het tin zal stollen. De temperaratuur voor het gieten zal meestal liggen tussen de 350 a 400 graden Celsius. Voor kleine voorwerpen en voor siliconen mallen moet de temperatuur wat lager zijn.
Is het tin te heet en ook de mal te heet dan vloeit het tin gemakkelijk door de naden van de mal en zal de vulling van de mal daardoor niet volledig zijn. Het tin loopt als het ware weg. Hierbij dient ook rekening te worden gehouden met het feit dat een (oudere) mal nooit 100% afsluit. Dit komt ook doordat de mal door de hitte uitzet.

Is het tin te heet dan wordt ook de kans groter dat er krimpscheuren in het tin optreden tijdens het afkoelen. Is het tin of de mal echter te koud dan zal het tin veel te snel stollen en zal de mal niet tot in alle hoeken goed worden gevuld. Het tinstuk zal dan ook gaten vertonen en delen missen. Indien de gaten klein zijn kunnen deze met vloeibaar tin worden opgevuld. Dit vergt veel ervaring en vakmanschap want het smeltpunt van beide, het tinstuk en het tin waarmee wordt opgevuld, is volledig identiek.


 gietprobleem 
Neem men tin dat door legering met een ander metaal een lager smeltpunt krijgt dan wordt dit makkelijker uitvoerbaar maar zal er spoedig kleurverschil optreden. Een goede tinnegieter zal dit dus nooit met tin van een andere samenstelling doen.

Gieten in bronzen mallen

Bronzen mallen dienen altijd te worden voorverwarmd om te snel stollen te voorkomen. Tijdens het afkoelen na het gieten kan het afkoelen enigszins worden geforceerd b.v. met een natte lap. Hierbij dient goed te worden gekeken naar de plaats waar extra wordt gekoeld. Indien b.v. een binnenste deel wat sneller afkoelt krimpt dit eerder waardoor dit los komt van de buitenzijde. Indien in dit geval echter de buitenkant sneller koelt kan het tinstuk juist muurvast komen te zitten en krijgt men het niet meer los van de mal. Het koelen van het binnenste deel kan b.v. via de gietloop. Natuurlijk is de plaats waar extra kan worden gekoeld om het tinstuk los te krijgen geheel afhankelijk van de vorm van de mal.
Een ander punt om het stuk goed uit de mal te krijgen betreft de bekleding van de mal. Tin hecht zich ook aan brons. Om dit te voorkomen wordt de mal voorzien van een laagje dat deze hechting moet voorkomen. Vaak is dit een mengsel met als hoofdbestanddeel ijzeroxide. Een van deze mengsels is bekend onder de wat vreemde naam "dodekop" en wordt, verdeeld in water, als een vloeistof op de mal aangebracht. Nadat dit is gedroogd geeft dit een matte roodbruine laag dat de hechting met tin voorkomt. Voor meer gegevens over mallen zie het hoofdstuk "mallen".

Gieten in siliconen rubber

Mallen van dit materiaal worden nooit voorverwarmd. Wel zal al na enkele keren gebruik deze mal veel te warm worden doordat het rubber isolerend is. Deze mal moet men daarom bij meerdere keren gebruik regelmatig af laten koelen. Doordat het rubber enigszins soepel is kan men het tinstuk bijna altijd vrij gemakkelijk uit de mal krijgen. Tin hecht zich niet aan het rubber zodat een speciale laag hier niet nodig is. Om het tinstuk toch nog makkelijker los te krijgen maar vooral om te voorkomen dat de mal hierbij beschadigt, wordt het rubber meestal ingesmeerd met speksteenpoeder. Rubberen mallen gaan minder lang mee dan bronzen mallen.
Op deze site staan elders foto's met beschrijving over het zelf vervaardigen van een siliconenmal. Ook komen er nog foto's over het maken van een zandmal en het gieten hiermee.

Afwerken en polijsten

Nadat alle delen van een tinstuk zijn gegoten moeten deze worden afgewerkt.
Dit begint met het afknippen of afzagen van het gietlood, dit ontstaat op de plaats waar de mal werd gevuld, en het verwijderen van het tin dat eventueel door de ontluchtingskanalen is gevloeid.

De verdere bewerking hangt af van de vorm en het doel van het tinstuk. Een ambachtelijke tingieter heeft voor ronde vormen hulpstukken, meestal van hout, waarmee het tinstuk kan worden vastgezet in een draaibank. Het tinstuk kan dan worden afgedraaid met beitels, eerst grof en vervolgens fijner. Echt ambachtelijk gebeurt dit "uit de hand".


 naar afwerken 
Draaibanken voor het afwerken van tin bestaan dan ook al heel lang. Alleen werden deze vroeger natuurlijk niet aangedreven door een elektromotor maar door handkracht door het ronddraaien van een groot rad. Dit werd gedaan door de z.g. raddraaier. In de grote tinwerkplaatsen wordt tegenwoordig het draaiwerk steeds vaker gedaan met elektronisch gestuurde draaibanken. Deze stukken worden meestal ook vrij dunwandig om de prijs lager te kunnen houden. Voor de echte verzamelaars hebben deze stukken minder waarde.
Indien een tinstuk niet kan worden afgedraaid wordt het met de hand geschraapt met schraapbeitels of schraapijzers. Na het afdraaien of schrapen kan het tinstuk eventueel met een fijn schuurmiddel worden gepolijst. Indien men een hogere glans wil krijgen kan het stuk vervolgens worden gepolijst op een polijstmachine. Het echt oud ambachtelijk polijsten werd gedaan met een schijf gemaakt van zacht leer en met als schuurmiddel puimsteenpoeder met water. Tegenwoordig worden kleine voorwerpen zoals dierfiguren wel gepolijst in ronddraaiende trommels met speciale polijstkorrels.
Een andere bewerking is het stempelen. Het aanbrengen van een of meerdere stempels gaat met een behoorlijke kracht gepaard waardoor er ook wat beschadigingen kunnen optreden. Om deze reden wordt het stempelen al gedaan voordat de fijne afwerking begint omdat dan de beschadiging nog kunnen worden weggewerkt.

Solderen

In het traject van bewerken moeten ook de diverse delen aan elkaar worden gesoldeerd.
Op welke moment dat gebeurt hangt af van de vorm. Het solderen kan met tin van dezelfde legering als waar het tinstuk van is gemaakt. Dit vergt echter zeer veel vakmanschap en is vaak niet mogelijk. Het smeltpunt van het soldeer en het tinstuk zijn namelijk gelijk. Het kan ook worden gesoldeerd met een legering met een wat lager smeltpunt. Dit maakt het een heel stuk makkelijker maar de soldeernaad wordt eerder zichtbaar doordat deze sneller grijs wordt door het hogere loodgehalte in het soldeer.
Tot halverwege de 16e eeuw werden delen aan elkaar gegoten. Als voorbeeld nemen wij een kan met een handsvat. De mal van het handsvat werd tegen het eerder gegoten kannenlichaam gedrukt. Aan de binnenzijde, op de hoogte van de plaats waar het handsvat vast moest komen, werd het kanlichaam met een natte doek gekoeld om zo het tin tegen te houden dat smolt door het vloeibare tin dat er tegenaan kwam. De mal van het handsvat werd nu gevuld met tin. Deze techniek is altijd te herkennen aan de afdruk van de doek aan de binnenzijde van de kan. Hierbij wel oppassen voor nep afdrukken die werden aangebracht om een tinstuk ouder te laten lijken waardoor het meer geld kan opbrengen.
Als laatste zullen enkele tingieters bepaalde tinstukken (helaas) kunstmatig grijs maken. Voor een verklaring hiervan zie het hoofdstuk "Tin algemeen".
Indien aan een bestaand tinstuk moet worden gesoldeerd, b.v. voor reparatie, zal men altijd rekening moeten houden met de originele legering indien men wil voorkomen dat er later een groot kleurverschil kan ontstaan tussen het origineel en het later aangebrachte tin.
Solderen aan bestaande stukken is zeker al niet gemakkelijk en moet mensen zonder ervaring beslist worden ontraden. De kans is zeer groot dat het niet lukt doordat het soldeer niet wil hechten en het steeds moeilijker wordt voor een wel ervaren iemand om de zaak vervolgens nog te redden.

Versieringen

Er zijn verschillende manieren om tin te versieren.
In Duitsland en Frankrijk zien we veel tin rijkelijk versiert met vaak heel weelderig reliëf of zeer weelderige graveringen. In reliëf worden twee methoden onderscheiden. Het hoogreliëf bestaande uit diverse dikten en het vlakreliëf dat twee niveaus kent en ontstaat door het wegetsen van bepaalde delen van het oppervlak.
Ook werd er wel versierd met andere metalen zoals b.v. messing ringen of banden.
In Nederland hield men daar niet zo van. Hier hield men het liever bij een meer ingetogen versiering. Deze versiering bestond meestal uit een paar concentrische ringen of uit niet te bonte graveringen. Beide worden op nieuw werk nog wel gebruikt. De ringen worden op de draaibank aangebracht met een kleine smal beiteltje. Het graveren wordt meestal gedaan door een graveur.

Bij de gravering werd vroeger vaak gebruik gemaakt van de z.g. zigzag gravering. Een lijn werd niet als rechte lijn gegraveerd maar werd uit korte schuine streepjes opgebouwd. Dit gaf de gravering wat meer volume en zorgde er tevens voor dat een patroon minder snel onleesbaar werd bij latere beschadigingen van het zachte tin.
Een andere vorm van versieren is het hameren. Deze stukken worden dan ook toepasselijk hamertin genoemd. We zien dit wat meer bij platte stukken die tevens door het hameren ook wat harder worden.


 naar versiering 
Dan is er nog het aanbrengen van een versiering d.m.v. lak. Er zijn twee redenen waarom met op een bepaald moment het tin geheel ging bedekken met lak. Eén reden was de mode. In deze tijd waren de oosterse versieringen heel populair en verkochten goed. Een goede rede om het tin op een soortgelijke wijze van een versiering te voorzien. Voor de tweede reden moeten we ons realiseren dat we ver in de nadagen zijn van het tin. Om het nog te kunnen verkopen moest het goedkoop zijn. Om het goedkoop te houden werd regelmatig slecht tin gebruikt b.v. door (te) veel goedkoop lood toe te voegen. Om deze slechte kwaliteit aan het oog te onttrekken werd het tin beschilderd. De kwaliteit was nu meestal geen probleem meer want de kwaliteitscontrole was al afgeschaft.

Forceren

Een geheel andere techniek van het maken van een tinstuk is het forceren.
Hierbij wordt, heel simpel gezegd, dun tinplaat om een vorm gevouwen.
Voor het verkrijgen van voldoende taaiheid en voldoende trekvastheid wordt vaak gebruik gemaakt van een legering van 94% tin, 4% koper en 2% antimoon.
Geforceerde voorwerpen zijn altijd dun en licht. Het is een techniek die vroeger niet werd gebruikt omdat een geforceerd tinstuk nauwelijks als gebruiksvoorwerp is te gebruiken. Het zou, doordat het zo dunwandig is, veel te snel beschadigt. Er zijn verzamelaar die daardoor geforceerd tin verafschuwen maar anderen vinden dat dit er inmiddels wel echt bij gaat horen.

  Home